Spaanse schilders uit voorbije eeuwen zijn nauwelijks vertegenwoordigd in Nederlandse musea. De tentoonstelling Spaanse Meesters in de Hermitage in Amsterdam, te zien tot 29 mei 2016, biedt de unieke mogelijkheid om dichtbij huis kennis te maken met de Spaanse schilderkunst . Vooral die uit de Spaanse Gouden Eeuw, de zestiende en zeventiende eeuw, fascineert door het eigen Spaanse karakter vol spiritualiteit en dramatiek. De heftigheid maakt de Spaanse meesters zo anders dan die van onze eigen Gouden Eeuw, dat de Hollandse toeschouwer wel even moet wennen.

Dramatiek en religie
In een wit, vliesdun gewaad dat eerder de rondingen van haar lichaam accentueert dan bedekt, plaatste de Spaanse schilder Francisca Ribalta (1565-1628) de gevangengenomen Heilige Catharina ten voeten uit, van de boven- tot de onderrand op het schilderij dat hij over haar martelaarschap maakte in 1599. Haar gezicht is omhoog gedraaid naar de engel die haar komt redden. Devotie met een vleugje erotiek tref je vaker aan bij de Spaanse meesters. Catharina is omgeven door licht dat met de engel uit de hemel neerdaalt. De rest van het tafereel is in schaduw gehuld. Op de achtergrond trekt toch een afschuwelijk gezicht onmiddellijk de aandacht, omdat ook daarop net licht valt. Een wijd opengesperde mond en ogen die bijna uit hun kassen puilen, terwijl het gezicht al grijs kleurt. Een man wordt verpletterd door een stuk van een groot, gebroken houten rad met spijkers. Zijn metgezel tracht te vluchten voor de wraak van de engel. Ribalta toont zonder enige terughoudendheid de rauwe werkelijkheid van de marteldood die bestemd was voor de Heilige Catharina. Door ingrijpen van God bleef zij vooralsnog gespaard en ondergingen de beulen haar lot.
Naar Caravaggio
Ribalta was een van de eerste Spaanse meesters die besefte hoe je de dramatiek van een voorstelling kunt verhogen door een uitgekiend contrast van donker en licht. Dat deed hij naar voorbeeld van Italiaanse schilders als Caravaggio. Dat extra aan dramatiek werd hooglijk gewaardeerd. De Spaanse schilderkunst was nauw verbonden met de katholieke kerk en de Spaanse koning. Een dramatische verbeelding van de verhalen van de martelaren zagen die als een probaat middel om het geloof van de gelovigen te versterken en afvalligen te tonen dat Gods straf degelijk was. De schilderkunst werd ingezet in de verbeten strijd die Spanje vooral onder leiding van Filips II (1527–1598) in de zestiende eeuw voerde om het katholicisme te laten zegevieren over het opkomende protestantisme. Met het goud en zilver dat toestroomde uit Amerika bekostigde Filips ook de bouw en decoratie van El Escorial, het enorme paleis annex kloostercomplex dat in al zijn soberheid en grimmigheid symbool was van de eenheid van kerk en staat.
Koning en kerk verloren
Theatraal en religieus werden belangrijke karakteristieken van de Spaanse meesters. Dat theatrale en spirituele is in onze ogen, gedomineerd door eeuwen van calvinisme, al snel overdreven. Door de Opstand tegen Spanje verloren de Noordelijke Nederlanden koning en kerk als opdrachtgevers. Noodgedwongen schakelden de schilders hier over naar een productie voor de markt. Een markt waarop vooral burgers actief waren. En dat betekende dat er ook andere onderwerpen moesten komen: het stilleven, landschappen en genrestukken en bovendien op een kleiner formaat zodat de schilderijen pasten in de huiskamer.
Eigenzinnige El Greco
In Spanje bleven kerk, koning en adel de belangrijkste broodheren van de schilders mits die zich hielden aan de eisen van Filips. Beroemde uitzondering is El Greco (Doménikos Theotokópoulos 1541–1614). Hij was vanuit Italië naar Spanje gekomen en droeg bij aan de verfraaiing van El Escorial. Toch werd hij nooit tot hofschilder benoemd, omdat hij zich weinig gelegen liet liggen aan de wensen van zijn opdrachtgever. Van hem hangt in de tentoonstelling een dubbelportret van de apostelen Petrus en Paulus (1587–92), dat een fraai voorbeeld is van zijn eigenzinnige schilderkunst. De dramatiek zindert bij El Greco in het innerlijke van zijn figuren. Paulus kijkt het beeld uit, maar maakt een gebaar richting Petrus die naast hem staat. De zachte blik van Petrus contrasteert met de veel krachtigere van Paulus. Door de grote, donkere ogen in het smalle gelaat met hoge voorhoofd van Paulus, zouden we naar een zelfportret van El Greco kijken.
Extreem minimalisme
Zo mogelijk nog eigenzinniger werkte Francisco de Zurbarán (1598–1664) die zich de bijnaam ‘Spaanse Caravaggio’ verwierf door het indrukwekkende donkerlichteffect in zijn schilderijen. Bruin en grijs, van aardedonker tot een licht ecru, domineert zijn werk waarvan bijna altijd kloosterlingen het onderwerp zijn. In de Spaanse reisverhalen van schrijver Cees Notenboom duikt zijn werk regelmatig op. Op de tentoonstelling hangt van De Zurbarán een Sint Franciscus met schedel uit 1630. De capuchon van de pij van de heilige staat als een puntmuts op het gebogen hoofd en maakt van de figuur die in een ronde doorgang staat, bijna een geometrische compositie. Het gezicht dat in de schaduw valt, is nauwelijks te zien. Uit de houding valt op te maken dat de monnik aandachtig kijkt naar de schedel in zijn hand. Tussen de pij, de pols en hand en de schedel zijn alleen subtiele kleurverschillen. De door Franciscus gepredikte soberheid is door De Zurbarán in een extreem minimalisme avant-la-lettre weergegeven.
Schilder van de werkelijkheid
De grootste naam uit de Spaanse Gouden Eeuw van de schilderkunst is die van Diego Velázquez da Silva (1599–1660). Hij koos zijn onderwerpen niet uit de religie, maar begon het dagelijkse leven om hem heen te schilderen. Vooral de wijze waarop hij mensen schilderde inclusief al hun onvolkomenheden maakte indruk. Hij werd hofschilder van koning Filips IV. In die hoedanigheid schilderde hij rond 1638 ook het portret van de machtigste mannen van Spanje, Don Gaspar de Guzmán, de graaf-hertog van Olivares en van 1622 tot 1643 de eerste minister. Straalden in het verleden portretten een onpersoonlijke macht en waardigheid uit, Velázquez toont een individu met zijn karakter zonder enige opsmuk of mooimakerij. Hier zien we de man met een dikke neus en hangwangen die enigszins verscholen gaan achter een brede snor. Dit is de man die Spanje aan de rand van de afgrond bracht door een reeks buitenlandse oorlogen.
Blikvanger van de tentoonstelling Spaanse meesters is het hoofd van een man in profiel dat afkomstig is uit een groter schilderij van Velázquez dat verloren is gegaan. Met een verbaasde blik, rimpels in het voorhoofd, de mond is geopend, kijkt een man op naar waarschijnlijk een ander figuur op het verdwenen deel van het schilderij. De expressie van het gezicht is in al zijn eenvoud verbluffend. Maar het is ook het realisme zoals we dat kennen uit onze eigen Gouden Eeuw. Die natuurgetrouwe weergave van gezichten waarop de tijd sporen heeft achtergelaten, is ook wat bijvoorbeeld Rembrandt ons liet zien.



